Hebreeën 6:1-6
Hebreeën 6:4-6 is één van de moeilijkste teksten uit de Bijbel. We dienen ons terdege af te vragen, wat hier bedoeld wordt. Daarom moeten wij eerst kijken aan wie de brief oorspronkelijk geschreven was.
Een brief aan Messias-belijdende Joden
Net als de brief van Jacobus is ook de brief aan de Hebreeën een "Joodse brief". Dat wil zeggen, dat de lezers niet als heiden-christenen worden aangesproken, maar als Joodse christenen. Daar zit een enorm groot verschil in. Dat zien wij bijvoorbeeld ook als wij het evangelie van Mattheus vergelijken met het evangelie van Johannes. Mattheus richt zich met een Joodse boodschap over de Joodse Messias tot Joodse lezers. Johannes richt zich met een christelijke boodschap over de Heiland der wereld tot christenen en niet-christenen.
In de Hebreeënbrief horen wij over namen en zaken, die wij uit het Oude Testament kennen, maar die wij verder in het Nieuwe Testament niet of bijna niet tegenkomen. Het gaat over het levitische priesterschap. Het gaat over de tabernakel en de tempel. Het gaat over de offerdienst. Het gaat over Aaron en Melchizedek en over hun onderlinge relatie. Het gaat over Mozes en de woestijnreis van de Israëlieten. Het gaat over geloofshelden uit het Oude Testament, die overwinnaars waren. Het gaat ook over al die mensen die net zulke grote geloofshelden waren, maar die door hun geloofstrouw gedood zijn.
Het is een brief aan mensen, die als Joden volledig op de hoogte zijn van deze zaken. Terwijl in de brieven aan christenen uit de heidenen al dit soort zaken niet genoemd worden, omdat christenen uit de heidenen vaak nog geen idee zouden hebben waarover het dan zou gaan, kennen de Joodse lezers deze mensen en deze zaken wel.
Het feit dat Joden worden aangeschreven, mag niet vergeten worden. In de Bijbel spreekt God namelijk op een andere manier tegen heidenen dan tegen de Joden. Joden zijn op de hoogte van wat God in het verleden met hun volk gedaan heeft, waardoor van hen makkelijker een geloofstrouw gevraagd kan worden dan van heidenen. Joden zijn ook hardnekkiger dan heidenen, zoals de Bijbel duidelijk maakt (Exodus 32:9; 33:3,5; 34:9; Deuteronomium 9:6,13 NBG). Joden moeten daarom harder aangepakt worden dan heidenen, als God hen in het rechte spoor wil houden.
Hoewel God in hun midden woonde in de tabernakel, Hij hen grote leiders gegeven had als Mozes, Aaron en Jozua, grote koningen als David en Salomo, grote profeten als Elia en Elisa, bleef het volk afdwalen. Daarom gaf Hij hen "de wijzen", die het volk hard aanpakten en "met de roede kwamen", zoals het Spreukenboek laat zien. Deze aanpak hielp uiteindelijk. Nu bleek, dat Israël hard aangepakt moest worden. God deed dit ook. Eerst zond Hij hen enkele tientallen jaren in ballingschap naar Babel. Daarna verstrooide Hij in 70 na Christus hen bijna 2000 over de hele aarde.
Zo blijkt dat ook in deze brief waar Joodse christenen op een Joodse manier met donder en bliksem worden aangesproken. Ze moeten goed weten dat ze gehoorzaam moeten zijn, want God is een verterend vuur (Hebreeën 12:29; zie ook Numeri 26:10; Deuteronomium 4:24; 9:3). "We kennen immers degene die gezegd heeft: 'Het is aan mij om te wreken, ik zal vergelden, 'en ook: 'De Heer zal oordelen over zijn volk.' Huiveringwekkend is het te vallen in de handen van de levende God!" (Hebreeën 10:30,31) Nergens in de Bijbel worden christenen zo hard en rigoureus aangepakt als in de brief aan de Hebreeën. Zie hiervoor ook Hebreeën 12:11, waar God vergeleken wordt met een vader, die de roede gebruikt om zijn kinderen in het gareel te houden! Dat mogen wij niet uit het oog verliezen, anders krijgen wij een verkeerd beeld van de wijze waarop God met Zijn kinderen omgaat.
Dit betekent niet, dat wij de boodschap van de Hebreeënbrief naast ons neer moeten leggen. De boodschap is ook voor ons. We moeten wel begrijpen, dat er soms scherpe kantjes aan zitten, die typisch Joods zijn. Dit is indertijd al begonnen bij de "wijzen" van Israël, die ontdekten, dat het volk niet met Gods liefde te bereiken was. Daarom kwamen zij met de toorn van God en de roede naar Israël, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Spreukenboek.
De reden van dit schrijven
De Joodse christenen hadden het in de begintijd soms erg moeilijk. Een aantal van hen wilde op zijn schreden terugkeren, zodat zij niet door hun volksgenoten vervolgd zouden worden. Hoe hevig die vervolging kon zijn, zien wij in het boek Handelingen als Paulus nog de eerste Joodse christenen hevig vervolgt. De schrijver van Hebreeënbrief spoort zijn lezers aan om niet terug te keren tot een leven-zonder-Jezus, maar om zich 'te richten op het volkomene' (6:1). Hij roept hen op de Here Jezus niet los te laten om terug te keren tot het jodendom-zonder-Jezus.
In het jodendom kenden deze mensen Mozes en Aaron, de tabernakeldienst en de tempeldienst, de offers, de redding uit Egypte, de woestijnreis, enz. Hij schrijft hen nu, dat de Here Jezus boven dit alles door God is verheven. Hij is meer en beter dan Mozes, Aaron, de tempel en de wet, enz. Daarom moeten zij Hem niet loslaten.
De schrijver van de Hebreeënbrief
Het oudste en meest betrouwbare opschrift is pros hebraious, 'Aan de Hebreeën'.
Wie de brief geschreven heeft, is onbekend.
Waar de brief geschreven is, is eveneens onbekend.
Wanneer de brief geschreven is, weten wij ook niet.
In 95 na Chr. werd de Hebreeënbrief al geciteerd door Clemens van Rome. Omdat niets geschreven wordt over het beëindiging van de tempeldienst (bij de verwoesting van Jeruzalem in 70 na Chr.), wordt aangenomen dat de brief vóór die datum geschreven is. Timotheüs is nog in leven (13:23), de vervolgingen nemen toe en de tempeldienst staat op het punt te worden afgedaan (12:26, 27). Dit alles maakt het aannemelijk dat de brief geschreven is tussen 64 en 68 na Christus.
Omdat niet bekend was wie de schrijver was, heeft het lang geduurd voordat de christelijke geleerden besloten deze brief in de Bijbel op te nemen, ook al steunde Clemens van Rome de vraag om deze
brief als Bijbels betrouwbaar te beschouwen.
Pas in de vierde eeuw werd de brief in de westerse kerk algemeen aanvaard als gezaghebbend, mede op grond van verklaringen van Hieronymus en Augustinus.
In de oosterse kerk werd de Hebreeënbrief al eerder in de canon van Bijbelse boeken opgenomen, omdat men het beschouwde als één van de brieven van Paulus.
Uit Hebreeën 13:18-24 blijkt dat de oorspronkelijke lezers blijkbaar de schrijver kenden. Om de een of andere reden is de vroegchristelijke traditie echter verdeeld over de identiteit van de auteur. Een deel van de kerk meende dat Paulus de schrijver was. Anderen gaven de voorkeur aan Barnabas (zoals Tertullianus zei), Apollos, Philippus, Lucas, Silvanus (d.i. Silas) of Clemens van Rome. Sommigen lieten de vraag naar de schrijver gewoon rusten.
Wie kijkt naar de taal, de stijl en de theologie van de Hebreeënbrief kan overeenkomsten zien met Paulus' brieven. In de Hebreeënbrief wordt zelfs ook verwezen naar Timotheüs (13:23). Toch menen de meeste geleerden, dat Paulus niet de schrijver is geweest.
Voor ons blijft toch overeind staan, dat deze brief een door de Geest van God geïnspireerde brief is en daarom betrouwbaar en gezaghebbend.
De eerste lezers
De eerste lezers van deze brief waren dus Joodse christenen (3: 1).
Ze waren door de prediking van ooggetuigen van Christus tot geloof gekomen (2:3).
Ze waren al langer geleden tot geloof gekomen (5:12).
Ze waren trouw gebleven aan het evangelie en hadden verdrukkingen doorstaan (10:32-34).
Helaas waren ze 'traag in het horen' geworden en liepen ze gevaar af te vallen (2:1; 3:12).
Dit maakte hen bijzonder kwetsbaar voor de vervolgingen die opnieuw tegen hen uitbraken (12:4-13).
De schrijver vond het noodzakelijk deze ontwikkeling een halt toe te roepen met 'dit woord van vermaning' (13:22).
Er is verschil van mening over de vraag wat het gevaar nu precies was. Het oude standpunt is, dat deze mensen het gevaar liepen terug te vallen in het jodendom om te ontkomen aan christenvervolgingen. De brief lijkt dit te bevestigen. Het herhaaldelijk benadrukken in de brief dat de Here Jezus verheven is boven de boodschap van het jodendom zou geen zin hebben gehad als de lezers op het punt stonden terug te keren naar een of andere ketterij of heidendom.
De boodschap van het evangelie aan niet-Joodse mensen
"De Mensenzoon moet hoog verheven worden, zoals Mozes in de woestijn de slang omhoog geheven heeft, opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft. Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gestuurd om een oordeel over haar te vellen, maar om de wereld door hem te redden. Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon." (Johannes 3:14-18)
"Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven, wie de Zoon niet wil gehoorzamen zal dat leven niet kennen; integendeel, Gods toorn blijft op hem rusten." (Johannes 3:36)
"Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven; over hem wordt geen oordeel uitgesproken, hij is van de dood overgegaan naar het leven." (Johannes 5:24)
"Jezus nam opnieuw het woord. Hij zei: 'Ik ben het licht voor de wereld. Wie mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft.'" (Johannes 8:12)
"Mijn schapen luisteren naar mijn stem, ik ken ze en zij volgen mij. Ik geef ze eeuwig leven: ze zullen nooit verloren gaan en niemand zal ze uit mijn hand roven. Wat mijn Vader mij gegeven heeft gaat alles te boven, niemand kan het uit de hand van mijn Vader roven..." (Johannes 10:27-29)
"Dus wie in Christus Jezus zijn, worden niet meer veroordeeld." (Romeinen 8:1)
"Wie zal hen [de gelovigen] veroordelen? Christus Jezus, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en aan de rechterhand van God zit, pleit voor ons. Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Tegenspoed, ellende of vervolging, honger of armoede, gevaar of het zwaard? Er staat geschreven: 'Om u worden wij dag na dag gedood en afgevoerd als schapen voor de slacht.' Maar wij zegevieren in dit alles glansrijk dankzij hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd dat dood noch leven, engelen noch machten noch krachten, heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer." (Romeinen 8:34-39)
De waarschuwing van het evangelie aan Joodse mensen
Letterlijk vertaald staat er:
Vaak wordt gedacht, dat zij Jezus opnieuw zouden kruisigen als zij opnieuw tot bekering zouden komen. Dat wordt niet bedoeld. Zij kruisigen nu al de Heer opnieuw, nu zij op dit moment een afvallige levenswandel hebben.
Terwijl de Bijbel overal leert, dat een afgedwaald mens tot God mag terugkeren, waarom staat er nu zo nadrukkelijk, dat deze mens niet opnieuw tot bekering kan komen?
Het probleem is ontstaan door de kerk, die in het verleden geen idee meer had van wat bekering was en die op een gegeven ogenblik zelfs de "dagelijkse bekering" leerde. Deze dagelijkse bekering komt in de hele Bijbel nergens voor. Bekering is eenmalig, zoals de wijze waarop dit in de Griekse taal door middel van de Aorist getoond wordt. Het is eens en voor altijd. De vorm waarop de bekering in de Griekse taal genoemd wordt wijst er dus op, dat hij eens en voor altijd bekeerd is. Zoals het offer van de Heer Jezus eens en voor altijd was, zo is ook de bekering eens en voor altijd. Een tweede bekering bestaat niet.
Wie tot bekering komt,
Belangrijke vraag: Is dit een beeld van u? Herkent u zichzelf hierin?
Is het evangelie dan goedkoop?
De Bijbel leert, dat wie als christen "slordig" leeft, eens verantwoording zal moeten afleggen voor de rechterstoel. Hier gaat het niet om de vraag of je verloren of behouden bent. Hier zijn alleen gelovigen. Bij hen gaat het om de vraag, hoe zij als gelovige geleefd hebben.
"...want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt–Jezus Christus zelf. Of er op dat fundament nu verder wordt gebouwd met goud, zilver en edelstenen of met hout, hooi en stro, van ieders werk zal duidelijk worden wat het waard is. Op de dag van het oordeel zal dat blijken, want dan zal het door vuur aan het licht worden gebracht. Het vuur zal laten zien wat ieders werk waard is. Wanneer iemands bouwwerk blijft staan, zal hij worden beloond. Wanneer het verbrandt, zal hij daarvoor de prijs betalen; hijzelf zal echter worden gered, maar door het vuur heen." (1 Corinthe 3:11-15)
Er zijn twee soorten vuur in de Bijbel:
Kunt u met uw leven standhouden op die dag?