Het bidden van Israël

Opmerkelijk is, dat bij het bidden de Israëlieten zich richten op de God van Abraham, Izaak en Jacob. Nog steeds roepen de Joden in hun gebeden God aan als de God van Abraham, Izaak en Jacob. Welke gedachte zit er achter deze bewoordingen?

In de tweede plaats gebruiken de Joden niet het woord HERE als vervanger van de vierletterige Naam van God (JHWH), maar spreken zij over "de Eeuwige" en bidden zij tot de Eeuwige in plaats van tot de HERE. Doen de Joden het correcter of doen wij het correcter?

 


God heeft een bijzondere Naam


In de oorspronkelijke Hebreeuwse Bijbel staan alleen medeklinkers. Dit betekent, dat de lezer de juiste klinkers er zelf bij moet denken. Door overdracht van de juiste lezing en door veel oefenen, waren de Joden in staat om op deze wijze de Bijbel te lezen.
Dat dit niet eenvoudig is, zal u blijken aan het volgende Nederlandse voorbeeld. Als u bij de volgende klinkers zelf de medeklinkers moet invullen, kunt u meerdere oplossingen krijgen. Vul tussen de letters JP de juiste klinkers in. Als uit de zin blijkt, dat het over iemand gaat, kunt u er Joop en Jaap van maken. Als blijkt dat het over een vervoermiddel gaat, kunt u er Jeep van maken. Het wordt dus moeilijk, als u moet kiezen tussen Joop en Jaap. Pas als iemand u verteld heeft, dat het Joop moet zijn, zult u niet kiezen voor Jaap.

De Hebreeuwse Naam van God is JHWH. Deze Naam mocht niet uitgesproken worden, omdat in de tiengeboden staat, dat je de Naam van God niet ijdel mag gebruiken. Toen men in een latere tijd de klinkers in de Hebreeuwse Bijbel erbij ging vermelden, was niet bekend hoe het woord JHWH uitgesproken moest worden en welke klinkers er dus bij vermeld dienden te worden. Daarom werden gewoon de klinkers van het woord adonaj (dat is: Heer) er tussen gezet en stond er Jahowah, door ons vaak weergegeven als Jehovah. Zeer waarschijnlijk is de juiste schrijfwijze van de Naam van God echter Jahweh. Die Naam mag u echter niet zomaar uitspreken.

Opmerkelijk is, dat wij in het Nieuwe Testament merken, dat ook de Here Jezus en de discipelen en apostelen de Naam JHWH niet gebruikten. Zij hebben het steeds over "Heerv. Vandaar dat in onze Bijbel het woord JHWH steeds als HEER of HERE (met allemaal hoofdletters) vertaald is. Het is dus volkomen correct om de Naam van God in het Nederlands als "HEER" of "HERE" (dat is allebei hetzelfde) weer te geven. Als er in onze Bijbel gesproken wordt over de Here HERE, is dit niet zomaar een herhaling, maar gaat het over "de heer JHWH".

Toen Mozes bij de brandende braamstruik stond, vroeg hij God naar Zijn Naam en maakte God Zich met Zijn Naam aan Mozes bekend. "Daarop zei Mozes tot God: Maar wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is Zijn Naam? wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zei God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zei: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden. Voorts zei God tot Mozes: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: De HERE (JHWH), de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is Mijn Naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht." (Exodus 3:13-15)

God gaf Mozes een bijzondere bemoediging in het meedelen van twee feiten:

  1. God is de God van Abraham, Izaak en Jacob.
  2. God heeft een bijzondere naam.

Abraham, Izaak en Jacob kenden de Naam van God, zo blijkt uit de Bijbel. Zij hebben vanzelfsprekend die Naam aan hun nageslacht bekend gemaakt. Ook al sprak men hem niet uit, de oudsten van Israël kenden deze Naam. Mozes was echter niet opgevoed bij zijn volk, maar aan het heidense hof van de Farao. Daar leerde hij de Naam van God niet kennen. Nu wil Mozes weten, hoe Gods Naam is, opdat als de Israëlieten hem vragen, welke God hij in de woestijn ontmoet heeft, hij Zijn Naam kan noemen.

Mozes kon natuurlijk naar de Israëlieten in Egypte gaan en zeggen, dat God tegen hem gesproken had. De Israëlieten waren in Egypte geconfronteerd met de vele goden van de Egyptenaren. Mozes was opgevoed aan het Egyptische hof en had daar de Egyptische goden leren kennen. Als hij nu bij de Israëlieten zou komen en zou zeggen, dat God tegen hem gesproken had, zouden zij zeker vragen, welke God hij bedoelde. Om duidelijk te maken, dat hij niet een ontmoeting gehad had met een van de afgoden van de Egyptenaren, vraagt hij naar Gods Naam. Die Naam kende hij niet. Hij was immers niet in de Israëlische godsdienst opgevoed. Hij was aan het hof van de Farao opgevoed als een Egyptische prins. Het enige dat hij wist van de God van de Israëlieten, waren de verhalen die hij als kleine jongen in Gosen geleerd had. Nu zien wij tevens wat een groot wonder er geschied is. Een man, die als Egyptische prins volkomen ongeschikt was om het volk Israël te leiden, werd door God geschikt gemaakt om dit toch te kunnen doen.

Hierop noemt God Zijn Naam (JHWH) en geeft Hij een verklaring van Zijn Naam en zegt, dat die betekent: "Ik ben die Ik ben." God zegt in het Hebreeuws dat Zijn Naam is: "Ehjeh Asher Ehjeh". Terwijl in het Hebreeuws slechts één woord nodig is, hebben wij twee woorden nodig, ja zelfs meer woorden, om dit te kunnen vertalen. Het woord "ehjeh" is namelijk meer dan alleen "Ik ben". Het is juist ook: "Ik zal er zijn." Met deze Naam moest God bekend worden bij de lijdende Israëlieten in Egypte. Met deze Naam moesten Hij altijd bekend blijven bij hen.

Opmerkelijk is, dat het woord ""Ehjeh" in deze verzen drie keer voorkomt. "Ik ben" (Ehjeh), die "Ik ben" (Ehjeh). En Hij zei: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: "Ik ben" (Ehjeh) heeft mij tot u gezonden. Waarom drie keer? Eén keer om duidelijk te maken, dat God in het verleden met hen was. Eén keer om duidelijk te maken, dat God er nu in het heden ook is. En één keer om duidelijk te maken, dat God in de toekomst ook met hen zal zijn.

Verder is het opmerkelijk, dat God aan dit Ehjeh Zijn vier letterige Naam koppelt: JHWH (HERE). "Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: De HERE (JHWH), de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is Mijn Naam voor eeuwig." Als je begint met je te realiseren, dat God er altijd is (ehjeh), kom je terecht bij de bijzondere vier letterige Naam van God: JHWH. En die Naam wil zeggen, dat Hij de Eeuwige is, de Altijd Aanwezige is. Vandaar, dat de Joden in hun gebeden als een verwijzing naar de vier letterige Naam God nog steeds aanspreken met "de Eeuwige." Hierbij denken zij niet aan God als de Eeuwige-op-afstand, maar als de Eeuwige-dichtbij-hen.

Eigenlijk kun je zeggen: Ehjeh betekent: "Ik ben er en Ik zal er zijn." JHWH betekent "Hij is er en Hij zal er zijn". Het woord "Ehjeh" wordt dus gebruikt als God over Zichzelf spreekt en JHWH als de mens over God spreekt. Maar Hij wordt niet uitgesproken. Zoals mensen die bij de koning op audiëntie komen, de koning niet met zijn naam aanspreken, maar "koning" of "majesteit" zeggen, zo mag de mens de Koning der koningen ook niet met Zijn Naam aanspreken. Zelfs bij de Here Jezus zien wij, dat gelovigen Hem nooit zo maar "Jezus" noemde. Alleen de demonen noemden Hem "Jezus". Gelovigen noemden Hem "Heer", "Here Jezus", "Meester", "Rabbi", maar geen Jezus. Daar kunnen wij wat van leren!

God zei, dat dit Zijn Naam "voor eeuwig" zou zijn. Het woord "voor eeuwig" is in het Hebreeuws "le-olam". In deze tekst wordt het echter niet op de normale manier geschreven. Er ontbreekt een letter, waardoor er niet "le-olam" staat, maar het als "le-elem" gelezen kan worden. Dit woord wordt steeds als "voor eeuwig" gelezen, maar het kan volgens de rabbijnen ook "verbergen", "geheim houden" betekenen. Er staat dan, dat God zegt, dat dit Zijn verborgen Naam is, dat deze Naam verborgen moet blijven en niet zomaar uitgesproken mag worden. Vandaar dat Joden en christenen vaak "HERE" lazen en lezen in plaats van de echte Naam van God.

Daarnaast spreken de Joden de Here God in hun gebeden meestal aan met "Eeuwige". Dat is in feite een betere weergave van Gods Naam JHWH. Als wij Hem "HERE" noemen, doen wij dit, omdat de klinkers van adonaj (Heer) aan JHWH toegevoegd zijn. Als wij echter kijken naar Gods eigen uitleg van Zijn Naam, "Ehjeh", dan zien wij, dat Zijn Naam echt "Eeuwige" betekent. Hij is als de Eeuwige altijd bij Zijn kinderen aanwezig. Zo kunnen wij van de Joden leren, dat ook wij God als "Eeuwige" mogen aanspreken. Als wij dat doen, zijn wij op de Bijbelse grond van Exodus 3:13-15. En als wij Hem als "Eeuwige" aanspreken, moeten wij ons ook realiseren, dat dit betekent: "Ik ben als de Eeuwige altijd bij jou aanwezig, Mijn kind."

Wat God bedoelde was het volgende. Zijn Naam maakte duidelijk, dat Hij er steeds zou zijn voor de Zijnen. Hij zou er zijn, dat is: Hij zou bij hen zijn in tijden van moeiten, zorg en verdriet. Hij zou bij hen zijn als zij vervolgd zouden worden en zouden moeten vluchten. Zo zou Hij bij Mozes zijn, als Mozes bij de Farao zou staan. Hij zou bij het volk zijn als de Farao het werk zou laten verzwaren. Hij zou bij hen zijn als de plagen over Egypte zouden komen. Hij zou bij hen zijn als zij eindelijk Egypte zouden verlaten en ook als de Farao hen dan weer zou achtervolgen. Hij zou bij hen zijn als ze stonden voor de Rietzee en niet verder konden. Hij zou bij hen zijn als ze in de woestijn waren en zochten naar water. Hij zou er altijd zijn. Hij zou ook bij hen zijn als zij in de verstrooiing onder de volken zouden terechtkomen. Hij zou bij hen zijn als de christenen tijdens de kruistochten hen zouden aanvallen en zouden vermoorden. Hij zou bij hen zijn als zij naar de gaskamers moesten. Hij zou bij hen zijn als de Arabieren hen in de zee zouden willen drijven. Hij zou bij hen zijn als de Palestijnen terroristen op hen zouden afsturen. Hij zou steeds bij hen zijn.

Waarom is dit zo belangrijk om te weten? Wat hebben wij als christenen hieraan? Dit is zo belangrijk voor ons, omdat wat God hier tegen Mozes zei, de Here Jezus later precies hetzelfde tegen de discipelen zei. "En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld." (Mattheus 28:20) En de Hebreeënbrief zegt het ook tegen ons: "Want Hij heeft gezegd: Ik zal u geenszins begeven, Ik zal u geenszins verlaten. Daarom kunnen wij met vertrouwen zeggen: De Here is mij een helper, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?" (Hebreeën 13:5,6)

Om dit te kunnen begrijpen, moeten wij weten wat het betekende toen God dit tegen Mozes zei. Wat God toen aan Mozes beloofde, heeft de Heer nu ook aan ons beloofd. Problemen, zorgen of verdriet? Ziekte, angst, depressie of benauwdheid? Je kunt op God vertrouwen. Hij gaat niet weg. Hij kan je niet verlaten, want Zijn Naam is de garantie dat Hij bij je zal blijven.

 


God openbaart Zich als de God van Abraham, Izaak en Jacob


Als Joden bidden tot de God van Abraham, Izaak en Jacob is dat meer dan alleen maar bidden tot de God van hun voorouders. Natuurlijk, het is ook bidden tot de God van de voorouders, maar het is ook meer. Zij spreken God op deze wijze aan, omdat God Zich op deze wijze aan Mozes geopenbaard heeft (Exodus 3:13-15). Hij maakte Zichzelf bekend als de God van Abraham, Izaak en Jacob. Er is, vooral door de rabbijnen, veel gestudeerd over de vraag, wat de boodschap was, die in deze woorden naar voren moest komen. Het bleek, dat de drie aartsvaders ieder iets bijzonders hadden, waarin zij iets van God lieten zien.

Opvallend is, dat de drie aartsvaders bekend zijn geworden door een bijzondere plaats in hun leven: een berg, een veld en een huis. Abrahams grote verdienste was dat hij zijn zoon legde op het altaar op de berg Moria (Genesis 22:14). Hij leerde, dat deze berg de speciale berg des HEREN was. Hier toonde God, dat Hij de plaatsvervanger gaf in plaats van Abrahams zoon. Izaak komen wij op een keerpunt van zijn leven tegen in het veld (Genesis 24:63). Hij ontdekte, dat in dit veld God hem een bijzondere gunst bewees. Hier troostte God hem na de dood van zijn moeder. Jacob had het mooiste moment in zijn leven, toen hij tot de ontdekking kwam, dat de plaats waar hij was het huis van God was (Genesis 28:17). Hier merkte Jacob, dat God heel dichtbij hem was.

Bidden tot de God van Abraham, Izaak en Jacob, is bidden tot de God, die op Zijn berg duidelijk gemaakt heeft, dat er een plaatsvervanger was waarin God Zelf zou voorzien. Ook is het bidden tot de God, die een warm kloppend hart voor je heeft en je troost in je verdriet. Het is bidden tot de God, die je duidelijk maakt, dat zowel Zijn engelen als Hij Zelf heel dicht bij je zijn.

In gedachten zie ik een intens verdrietige Abraham staan bij het altaar waarop zijn zoon ligt. Ik hoor hem bidden: "God, ik ben mijn familie kwijt. Ze zijn in Ur achtergebleven en mijn vader is in Haran gestorven. Mijn neef Lot is een andere weg gegaan. Mijn zoon Ismaël heb ik van Sara moeten wegsturen. Nu heb ik alleen nog deze jongen en moet ik hem nu aan U offeren?" En het is alsof ik God tegen hem hoor zeggen: "Je hebt Mij toch? Ik ben bij je en Ik blijf bij je. Vertrouw maar op Mij."

In gedachten zie ik een intens bedroefde Izaak lopen in het veld. Zijn moeder is gestorven en hij heeft zo'n groot verdriet om haar. Hij heeft geen broer en geen zuster. Hij is helemaal alleen. Overmand door verdriet dwaalt hij door het veld. Dan ineens is God bij hem en het is alsof Hij zegt: "Je bent niet alleen. Je hebt Mij toch? Ik zal je niet verlaten. Ik zal je helpen en troosten. Vertrouw maar op Mij.

In gedachten zie ik een angstige Jacob, die op de vlucht is voor zijn broer. Hij heeft zijn oude vader en moeder moeten achterlaten. Zijn broer Ezau heeft gezegd, dat hij hem zal doden. Nu is hij op de vlucht naar een ver land en een onbekende toekomst. God en Gods engelen waren bij zijn vader en moeder, maar wat zal hij merken van God en Gods engelen als hij het land uit is? Dan ineens is er die ladder en ziet hij dat de engelen die bij hem waren, terugkeren naar de hemel, maar dat andere engelen uit de hemel juist naar hem toe komen. En God is er, heel dichtbij hem. En het is alsof God zegt: "Wees maar niet bang. Ik zal je geenszins begeven en Ik zal je geenszins verlaten. Je gaat niet alleen de onbekende toekomst tegemoet en je gaat niet alleen een vreemde reis maken. Ik ga met je mee en Mijn engelen zullen steeds bij je zijn."

Het fundament voor de drie aartsvaders was Abraham, de eerste aartsvader en de geestelijke vader van alle gelovigen. Tegen hem had God gezegd, dat Hij zijn schild was (Genesis 15:1). Later heeft David deze gedachte overgenomen en op zichzelf toegepast. Hij bad: "O HERE, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders; velen staan tegen mij op; velen zeggen van mij: Hij vindt geen hulp bij God. Maar Gij, HERE, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, en die mijn hoofd opheft. Als ik luide roep tot de HERE, antwoordt Hij mij van zijn heilige berg. Ik legde mij neder en sliep; ik ontwaakte, want de HERE schraagt mij. Ik vrees niet voor tienduizenden van volk, die zich rondom tegen mij stellen. Sta op, HERE, verlos mij, mijn God! Ja, Gij hebt al mijn vijanden op de kaak geslagen, en de tanden der goddelozen verbrijzeld. De verlossing is van de HERE, uw zegen zij over uw volk." (Psalm 3)

Joden bidden drie keer per dag. De reden hiervoor vinden wij opnieuw bij Abraham, Izaak en Jacob. Van Abraham wordt in de Bijbel verteld, dat hij 's morgens vroeg opstond om te bidden (Genesis 19:27). Hij ging naar de plaats waar hij voor God "gestaan" had. Dit "staan" is een ander woord voor bidden (vgl. Psalm 106:30 Andere vertaling zegt: "Pinehas stond en bad"). Van Izaak wordt verteld, dat hij 's middags, tegen het einde van de dag, naar het veld ging om te peinzen (Genesis 24:63). "Peinzen" is een ander woord voor "bidden" (vgl. Psalm 102:1 bij ons vertaald als "klacht"). Van Jacob wordt verteld dat hij de plaats "trof" waar hij de nacht bleef (Genesis 28:11). "Treffen" is een ander woord voor bidden, zoals uit Jeremia 27:18 (Andere vertaling zegt i.p.v. "dringend aanhouden" "treffen") en 7:16 ("Treffen" is hier vertaald als: "aandringen") blijkt.

Om die reden baden de Joden 's morgens omstreeks de tijd dat in de tempel het morgenoffer gebracht werd, 's middags omstreeks de tijd dat het avondoffer gebracht werd en 's avonds zonder een vaste tijd. Hoewel het avondgebed niet echt verplicht was, hebben de Joden het altijd beschouwd als een verplicht gebed.

Ook Daniël had de gewoonte om drie keer per dag te bidden. "Zodra Daniël vernomen had, dat het bevelschrift geschreven was, ging hij naar zijn huis; nu had hij in zijn bovenvertrek open vensters aan de kant van Jeruzalem; en driemaal daags boog hij zich neder op zijn knieën en bad en loofde zijn God, juist zoals hij dat tevoren placht te doen." (Daniël 6:10)

Waarom pleiten de Joden bij God als de God van Abraham, Izaak en Jacob? Zij vragen God om naar de levenswandel van de aartsvaders te kijken, om naar hun geloof, hun liefde, hun gerechtigheid en hun oprechtheid, hun gehoorzaamheid, toewijding en trouw te kijken. Zij vragen God niet om naar hun eigen ongerechtigheid en ontrouw te kijken. Ze weten, dat ze dan verloren zijn. Maar ze doen een beroep op God om naar de drie aartsvaders te kijken en om hun gerechtigheid als een verdienste hen toegerekend te laten worden.

De Joden zeggen, dat als gevolg van de trouw aan God van Abraham, Izaak en Jacob, de Israëlieten indertijd uit Egypte verlost werden. Daarom riep Mozes na de zonde van het gouden kalf ook de verdienste van Abraham bij God in herinnering. De zondige Israëlieten waren kinderen van de trouwe Abraham. God kon toch niet de ongehoorzame kinderen van Gods trouwe vriend, Abraham, volledig uitroeien? God mocht Abraham niet vergeten!

In deze geschiedenis zien wij dat God vertoornd is en het gehele volk wil uitroeien. Mozes wijst God dan op Abraham, Izaak en Jacob en zegt tegen God, dat Hij de aartsvaders toch niet van hun nageslacht kan beroven? De aartsvaders waren trouw aan God, daarom mag het hun verdienste zijn, dat hun nakomelingen gespaard worden. Wij lezen dit als volgt: "En de HERE sprak tot Mozes: Ga, daal af, want uw volk, dat gij uit het land Egypte hebt gevoerd, heeft het verdorven. Zij hebben zich gehaast om af te wijken van de weg die Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten kalf gemaakt, waarvoor zij zich hebben nedergebogen en waaraan zij geofferd hebben, terwijl zij zeiden: dit is uw god, Israël, die u uit het land Egypte heeft gevoerd. Vervolgens zeide de HERE tot Mozes: Ik heb dit volk gezien en zie, het is een hardnekkig volk. Nu dan, laat Mij begaan, dat mijn toorn tegen hen ontbrande en Ik hen vernietige, maar u zal Ik tot een groot volk maken. Toen zocht Mozes de gunst van de HERE, zijn God, en hij zei: Waarom, HERE zou uw toorn ontbranden tegen uw volk, dat Gij uit het land Egypte hebt geleid met grote kracht en met een sterke hand? Waarom zouden de Egyptenaren zeggen: Tot hun onheil heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de bergen en hen van de aardbodem te vernietigen? Laat uw brandende toorn varen en heb berouw over het onheil, waarmede Gij uw volk bedreigt. Denk aan Abraham, Isaak en Israël, uw dienaren, aan wie Gij gezworen hebt bij Uzelf en tot wie Gij gesproken hebt: Ik zal uw nakomelingschap vermenigvuldigen als de sterren des hemels en dit gehele land, waarover Ik gesproken heb, zal Ik aan uw nakomelingschap geven, om het voor altoos te bezitten. En de HERE kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had Zijn volk te zullen aandoen." (Exodus 32:7-14)

De Joden zeggen het volgende: Zoals de wijnstok leeft en gesteund wordt door dood hout aan de stam, zo leeft en bestaat het volk Israël en wordt Israël voor de ondergang behoed door de dode aartsvaders. Zoals de hele wereld bestaat en alle mensen die nu leven hun leven te danken hebben aan de rechtvaardige Noach, zo leven de Joden nog steeds dankzij de trouw van de aartsvaders.

In het Nieuwe Testament komen wij verschillende keren een uitdrukking tegen, die een vervolg is op "de God van Abraham, Izaak en Jacob." Nu wordt er geschreven over "de God en Vader van onze Here Jezus." Op een heel Joodse manier schrijven Paulus en Petrus over God als Vader van de Here Jezus. Op een heel Joodse wijze voegt Paulus er zelfs een keer "geprezen zij Hij" aan toe. Zo doen Joden dit ook als zij over God spreken, dan zeggen zij er ook achteraan "geprezen zij Hij". Zelfs ziet u, dat zij - zoals Joden gewend zijn - van God zeggen, dat Hij gezegend is.

Hier volgen de teksten:

  • "Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, die ons troost in al onze druk, zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost, waarmede wijzelf door God vertroost worden. Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel." (2 Corinthe 1:3-5)
  • "De God en Vader van onze Here Jezus, geprezen zij Hij in eeuwigheid." (2 Corinthe 11:31)
  • "Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus." (Ephese 1:3)
  • "Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus." (1 Petrus 1:3)

Wat betekent het, dat God "de Vader van de Here Jezus" genoemd wordt? Het betekent, dat zoals de Joden mochten pleiten op de verdienste van de aartsvaders en daardoor door God geholpen, beschermd en gekoesterd werden, wij als christenen nu mogen pleiten op grond van de verdienste van de Here Jezus. Hij is de Plaatsvervanger (denk aan de geschiedenis van Abraham en de ram), Hij is de Trooster (denk aan de geschiedenis van Izaak in het veld en realiseer u, dat als de Here Jezus een andere Trooster belooft, Hijzelf de eerste Trooster is!) en Hij is de Altijd Aanwezige (denk aan de geschiedenis van Jacob en de ladder).

Hier is een prachtige les voor ons als christenen. Wij worden ook "gedragen" door het dode hout. als wij aan de Staten Vertaling denken, kunnen wij zeggen, dat "er een Rijsje voortgekomen is uit den afgehouwen, dat is de dode tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen Vrucht voortgebracht heeft." (Jesaja 11:1)

De Here Jezus, die Zijn leven gaf aan het kruis van Golgotha, is het fundament waarop wij staan. Wij vragen God niet om naar onze zogenaamde gerechtigheid te kijken, want die is er niet. Wij vragen God om de verdienste van de Here Jezus niet uit het oog te verliezen. Op Hem hebben wij ons geloof gebouwd en ons vertrouwen gevestigd. En zoals God het deed omwille van de aartsvaders voor de Israëlieten en zij nooit hoefden te twijfelen of God bij hen zou blijven, zo mogen wij zeker zijn, dat God ook ons omwille van Zijn Zoon nooit in de steek zal laten.