Zingen als alles tegenzit

In Psalm 3 hebben wij Davids gezongen reactie op de opstand van zijn zoon Absalom. Een verslag van deze opstand hebben wij in 2 Samuel 15-17. Wij willen in dit artikel een paar opmerkelijke uitspraken van David in deze Psalm bezien en ook kijken naar wat de rabbijnen hierbij voor uitleg geven.

 


De tegenstanders van David


"O HERE, hoe talrijk zijn mijn tegenstanders; velen staan tegen mij op; velen zeggen van mij: hij vindt geen hulp bij God. sela." (Psalm 3:2,3)

Er was niet slechts één tegenstander, Davids eigen zoon, Absalom. Absalom had geheel Israël achter zich gekregen. Deze boodschap kreeg hij ook: "Toen kwam iemand David berichten: de mannen van Israël hebben Absaloms partij gekozen." (2 Samuel 15:13) Met de voorbereidingen hiertoe was Absalom al eerder begonnen. "Wanneer iemand naderde om zich voor hem neer te buigen, dan strekte hij zijn hand uit, greep hem en kuste hem. Op deze wijze deed Absalom met alle Israëlieten die om recht tot de koning kwamen, en zo stal Absalom het hart der mannen van Israël." (2 Samuel 15:5,6)

De grote joodse geleerde Rashi vertaalt het woord dat bij ons als "talrijk" weergegeven is als "groten" of "belangrijken".
Hij wijst erop, dat het de voorname, de belangrijke Israëlieten waren, die tegen David in opstand gekomen waren. Het waren mannen die groot in wijsheid en rijkdom waren, mannen van aanzien, zo zegt hij. Het waren mannen als Achitofel en Absalom.

Bij deze Psalm mag je ook aan je eigen tegenstanders denken. Je mag zelfs denken aan de grote tegenstander, satan, die met behulp van zijn trawanten, de demonen en met behulp van mensen en bepaalde situaties de vreugde uit je leven probeert weg te nemen. Zo kunnen zelfs medegelovigen door de duivel gebruikt worden om je bedroefd en bedrukt te doen zijn.

Voor mensen die vrome taal spreken, zo waarschuwt de Bijbel ons, moet je op je hoede zijn. Paulus schrijft: "Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken en mijdt hen. Want zulke lieden dienen niet onze Here Christus, maar hun eigen buik, en misleiden door hun schoon klinkende en vrome taal de harten der argelozen." (Romeinen 16:17,1-8)

 


God is een Helper in de nood

 

"Maar Gij, HERE, zijt een schild dat mij dekt, mijn eer, en die mijn hoofd opheft. Als ik luide roep tot de HERE, antwoordt Hij mij van Zijn heilige berg. sela." (Psalm 3:4,5)

David is overtuigd, dat God hem nog altijd helpt en dat God hem beschermt, zoals een schild de soldaat in de strijd beschermt. David heeft blijkbaar goed onthouden wat God eens tegen Abraham gezegd heeft: "Hierna kwam het woord des HEREN tot Abram in een gezicht: vrees niet, Abram Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn." (Genesis 15:1) Deze belofte past David nu toe op zichzelf. Hij weet hoe hij met de boodschap van de Bijbel moet omgaan en hoe hij woorden die God eens tegen anderen zei, ook op zichzelf mag toepassen.

Het woord "schild" is de vertaling van het Hebreeuwse woord "Magen". Wij kennen het bij "Magen David", het "schild van David", of, zoals het ook genoemd wordt: "de Davidsster". Het is het symbool van het jodendom. In vroegere tijden kende men het schild van David niet als symbool van het jodendom. Dat is iets van de laatste tijd. Terwijl het grootste deel van het joodse volk de Here Jezus niet kent als Messias, Heiland en Heer, weten zij wel, dat zij schuilen moeten bij het "schild van David". Eens zal de grote dag komen, dat zij schuilen zullen bij Hem, die het eeuwige schild van David is, de Messias. Moge die dag spoedig komen.

Rabbijn Harav Moshe Feinstein vertelt in Ogros Moshe, dat David zelf het opmerkelijke van dit schild is. Hij wijst erop, dat de Bijbel nergens laat blijken, dat David in de strijd ooit bescherming van een schild of van zijn leger genoot. Hij wijst erop, dat David in de strijd altijd alleen bescherming van God Zelf genoot. David wist, dat God hem aan alle kanten beschermde: boven, onder, voor, achter, links en rechts. Dat is een bescherming aan zes kanten. Die zes kanten vind je terug in het schild van David met zijn zes punten. Het schild van David in onze tijd wijst daarmee terug naar het schild van David, waarover hij zelf in de Psalmen sprak.

De Talmoed wijst erop, dat zoals wij spreken over God, die de Magen Abraham (het schild van Abraham) is, wij ook spreken over God, die de Magen David is, het schild van David. God was een schild voor David in het leven hier op aarde en voor zijn ziel in het hiernamaals. David was veilig bij God. God beschermde hem. God was Davids zekerheid. Zo is God door de Here Jezus ook ons "schild", onze Beschermer.

Terwijl David als een vluchteling onderweg is, blijft hij zich bewust, dat niemand van hem kan afpakken, dat hij een kind van God is. God was bij hem, is bij hem en blijft bij hem. Zijn vlucht begon als volgt. "David nu besteeg de helling van de Olijfberg, en weende onder het voortgaan, het hoofd omhuld en barrevoets; en allen die bij hem waren, hadden het hoofd omhuld en trokken al wenende voort." (2 Samuel 15:30) "Het hoofd omhullen" is een teken van verdriet. Je verbergt je aangezicht. Je schaamt je. Je huilt, maar niemand hoeft je tranen te zien. Je bent je eer, je waardigheid kwijt. Het herinnert aan God, die ook eens Zijn aangezicht verborg. "Gij verborgt uw aangezicht, ik stond verschrikt." (Psalm 30:8) Ja, als God Zijn aangezicht verbergt, sta je aan de grond genageld.

Op een gegeven ogenblik realiseerde David zich, dat dit niet de juiste houding was voor een kind van God. Terwijl je zou verwachten, dat David op de vlucht het hoofd gebogen en bedekt bleef houden, ontdaan van al zijn eer, heerlijkheid, luister en koninklijke waardigheid, heft hij op een bepaald moment het hoofd fier omhoog, omdat hij weet, dat God dit ook bij hem doet en dat God dit van hem vraagt. David wist, dat God hem zijn zonde vergeven had. Daarom mocht hij niet met gebogen hoofd lopen, maar moest hij het hoofd juist opheffen.

Toen het volk Israël in de woestijn was, maakte God hen duidelijk, wat voor bijzondere mensen zij waren. Hij zei: "Ik ben de HERE, uw God, die u uit het land Egypte heb geleid, opdat gij hun niet meer tot slaven zoudt zijn; Ik heb de stangen van uw juk verbroken en u rechtop doen gaan." (Leviticus 26:13) Gelovigen hebben ervaren, dat God het juk van de duivel van hun schouders genomen heeft, zodat zij niet langer kromgebogen door de wereld hoeven gaan, maar dat zij rechtop mogen, ja moeten staan en het hoofd fier omhoog mogen en moeten heffen.

 


Depressieve christenen moeten zingen!

 

Opmerkelijk is, dat deze Psalm, dit gebed, niet "een klaaglied" of "een jammerklacht" heet, maar "een Psalm". Er valt nog steeds te zingen, ondanks alle misère! Psalm 2 is een lied dat een huilende koning David gecomponeerd heeft. Hieruit blijkt iets bijzonders: kinderen Gods kunnen huilen en zingen tegelijk. Wij huilen op een graf en wij staan er ook te zingen. De kracht van Gods kinderen is altijd geweest, dat zij konden huilen en zingen tegelijk. Dat was de kracht van de joden door de eeuwen heen. Dat was ook de kracht van de christenen door de eeuwen heen.

Als wij als christenen deze Psalm lezen, krijgt deze Psalm een bijzondere betekenis voor ons, als wij aan de Here Jezus denken, die in het bijzonder voor ons de vervulling is van "het schild van David". Ons symbool is het kruis, het teken van vervloeking en schuld, van zonde, aanklacht en vernedering. Maar ook het teken van redding, verlossing en genade. Ja, nu wij met ons verloren leven bij de Heiland gekomen zijn, die Zijn leven gaf aan het kruis op Golgotha, die Zelf het hoofd niet opgeheven kon hebben aan het kruis, maar het hoofd boog en stierf, ja, nu weten wij, dat wij met opgeheven mogen lopen, ja, moeten lopen. Als getuigen van de Heiland die met gebogen hoofd stierf, opdat wij met geheven hoofd zouden leven, heffen wij fier het hoofd omhoog en kijken als overwinnaars om ons heen en als dankbare bidders naar omhoog.

 


Rustig slapen!

 

"Ik legde mij neder en sliep; ik ontwaakte, want de HERE schraagt mij. Ik vrees niet voor tienduizenden van volk, die zich rondom tegen mij stellen." (Psalm 3:6,7)

De problemen voor David waren ongelooflijk groot: zijn eigen zoon en tienduizenden van het volk, die zich om hem heen gelegerd hebben. Dat wil zeggen: die hem als het ware "in de tang" hebben. En wat doet David? Hij gaat lekker slapen!

Na het vertrek uit Jeruzalem komt er een moment, dat je op de plaats van bestemming aangekomen bent en moet gaan slapen. Hoe kun je slapen, als je eigen zoon je vijand is geworden en als het hele volk de partij van de vijand gekozen heeft? Moet dan niet het angstzweet bij je uitbreken? Moet je dan niet radeloos zijn en nog radelozer worden? Moet je dan niet depressief worden? Moet je dan geen angstdromen en nachtmerries hebben? Moet je dan niet volledig bij de pakken gaan neerzitten, omdat je het hele leven niet meer ziet zitten?

Er zijn veel christenen, die op deze manier reageren. Ze zijn onrustig en blijven onrustig. Ze hebben de Heilige Geest die in hen woont, maar ze halen die gedachte niet naar voren in hun gedachten. Zij leven doorlopend met de nare gedachten aan al het verdriet in hun leven. Ze kijken meer naar de teleurstellingen, dan naar de zegeningen. Ze zeggen, dat ze niet anders kunnen, ook al heeft de Bijbel gezegd, dat wij in een leven in gemeenschap met de Heer in de kracht van de Heilige Geest alles kunnen. "Ik vermag alle dingen in Hem, die mij kracht geeft." (Philippenzen 4:13) "En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig." (2 Corinthe 12:9,10)

Christenen mogen geen mensen zijn die "in de put kruipen". Ook al is alles en iedereen tegen je, dan mag je je niet laten leiden door alles en iedereen, als je weet, dat God voor je is. "Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?" (Romeinen 8:31) Christenen die altijd maar in de put zitten, moeten eens wakker worden en gaan staan op de beloften die God hen gegeven heeft. Als christenen zijn wij geen arme zielige mensjes. God is je eer, de kroon op je hoofd. Laat je hoofd niet hangen. Hef het op en ga 's avonds lekker slapen, want God waakt! Zo doet David het en zo leert de Bijbel ons, dat wij ook moeten doen. Wij kunnen alle problemen van de wereld niet oplossen. David kan Absalom niet tegenhouden. Hij probeert het niet ook. Hij kan wel naar God kijken en dat doet hij dan ook. De problemen voor David waren onvoorstelbaar groot: tienduizenden tegenstanders. En David ging lekker slapen, want hij wist, dat God bij hem was en over hem waakte.

 


Een onvoorstelbaar slot


Een onvoorstelbaar slot: "Uw zegen zij over Uw volk." (Psalm 3:9) Er zijn twee mogelijkheden om deze woorden te verklaren:

  1. David denkt bij "Uw volk" niet aan het volk dat hem verstoten heeft en dat nu bij Absalom is. Hij denkt aan het volk, dat bij hem is en niet het volk, dat een rebelse zoon in de opstand tegen zijn vader steunt, zo zegt één van de rabbijnen.
  2. David denkt bij "uw volk" juist ook aan het volk, dat zich tegen hem gekeerd heeft en dat de zijde van Absalom gekozen heeft, zo meent dr. A. Cohen. David toont nu, dat hij geen bittere gevoelens heeft voor het volk, dat hem verstoten heeft. Hij vraagt zelfs Gods zegen voor hen. Dat is op de juiste manier leven uit de vergeving. David kan hun zonde niet wegnemen. In dat opzicht kan hij het volk geen vergeving schenken. David kan wel de bitterheid in zijn eigen hart wegnemen en daarvoor in de plaats de liefde van God zijn hart laten vullen. En dat doet hij m.i. hier. Zo is David een voorbeeld voor ons als gelovigen. Dit is leven uit geloof. Dit is leven als een beelddrager van de Here Jezus.

Romeinen 12:1,2 zeggen, dat wij moeten leven naar de wil van God. Wat wil God? "Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." (Romeinen 12:18-21)