Ik kan niet geloven in een God die zo gemeen is, dat Hij alle heidenen die nog nooit van Hem gehoord hebben, zonder pardon naar de hel stuurt. Zo’n God wil ik niet dienen.
Dit is een heel belangrijke gedachte. Ik kan u echter verzekeren, dat God niet zo is, zoals u Hem zich voorstelt. Maar het is een lang verhaal om u dat duidelijk te maken. Het gaat immers ook niet over mensen in andere landen. Het gaat nu over u en mij.
Mensen kunnen soms vragen, hoe het mogelijk is, dat een liefdevol en rechtvaardig God, alle heidenen, die nooit van de Here Jezus gehoord hebben en Hem dus niet konden aanvaarden, toch voor eeuwig naar de hel kan zenden. Zij vragen, hoe dit te rijmen is met de liefde en de rechtvaardigheid van God, want zoiets is in hun ogen niet liefdevol en zeer onrechtvaardig. Wij vinden dit ook liefdeloos en onrechtvaardig. De vraag is dan ook, of deze gedachte correct is. Gebeurt dit echt? Doet God dit?
In Romeinen 2:14-16 behandelt de apostel Paulus deze vraag. Hier schrijft hij hoe mensen, die de wet, dat is de wet uit de Bijbel, niet kennen en deze wet dus ook niet hebben, toch kunnen doen wat in de wet staat. Hier kun je naast "de wet" ook denken aan "het evangelie" en kun je ook de vraag stellen: "Hoe zit het met heidenen, die het evangelie niet kennen, die nooit van de Here Jezus gehoord hebben?" Dat is een vraag, die in het verlengde ligt van de vraag, die Paulus stelt. In deze verzen maakt Paulus duidelijk, dat hij deze vraag stelt met het oog op de komende oordeelsdag.
Paulus schrijft: "Wanneer toch heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen wat de wet gebiedt, dan zijn dezen, ofschoon zonder wet, zichzelf tot wet, immers, zij tonen, dat het werk der wet in hun harten geschreven is, terwijl hun geweten mede getuigt en hun gedachten elkander onderling aanklagen of ook verontschuldigen, ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus." (Romeinen 2:14-16)
Paulus wijst er op, dat er heidenen zijn, die, ondanks het feit, dat zij de Bijbel niet hebben, toch precies leven volgens de geboden van de Bijbel. Als christen kun je je afvragen, hoe het mogelijk is, dat er ooit een heiden geweest zou zijn, die volgens de geboden van de wet geleefd zou hebben. Er staan immers zoveel geboden in de Bijbel? Moeten zij dan gehoorzaam geweest zijn aan alle geboden en verboden?
De Bijbel leert, dat God aan de heidenen de wet van de Bijbel niet gegeven heeft en dat de heidenen al deze geboden niet behoeven te gehoorzamen. God heeft aan de heidenen slechts de wetten gegeven, die God indertijd aan Noach gegeven heeft. Deze wetten houden in, dat ook de heidenen niet mogen stelen, dat zij niet mogen moorden, dat zij eerlijke rechtspraken moeten hebben, dat zij geen verboden seksuele relaties mogen aangaan (hoererij), dat zij geen bloed mogen eten, noch het verstikte, noch vlees dat van een levend dier is afgesneden, dat zij geen afgoden mogen dienen (en dus ook niet het vlees dat aan de afgoden gewijd is mogen eten) en dat zij God niet mogen lasteren. Heidenen, die zich hieraan houden, houden zich aan de opdracht die God hen gegeven heeft. U ziet het goed: de opdracht om bijvoorbeeld de sabbat te houden, heeft God niet aan de heidenen gegeven, maar alleen aan de Joden.
Toen de eerste christenen uit de heidenen voor de vraag kwamen te staan, welke geboden uit de Bijbel zij moesten gehoorzamen, luidde het antwoord ook luid en duidelijk, dat zij niet de geboden, die God aan de Joden had gegeven behoefden te gehoorzamen, maar dat zij, ook nu zij christenen waren, zich nog steeds moesten houden aan de geboden, die God via Noach aan de heidenen gegeven had. Zie Handelingen 15:19,20 waar wij lezen: "Daarom ben ik van oordeel, dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen, maar hun aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed." (zie ook Handelingen 21:25).
Christenen hebben, om enkele voorbeelden te noemen, geen opdracht om in het beloofde land te wonen, om de sabbat te houden, om de moeilijke spijswetten te houden (dus om kosjer te eten), om speciale kledingvoorschriften te eerbiedigen, of om offers te brengen. Dat zijn opdrachten die God uitsluitend aan de Joden gegeven heeft. Als christenen moeten wij ook niet proberen om toch een beetje deze Joodse wetten na te leven.
De apostel Paulus benadrukt nu in Romeinen 2:14-16, dat heidenen, die op deze wijze geleefd hebben en zó, via de wetten van God, die Hij eens aan Noach gegeven heeft, geleefd hebben, dat deze heidenen in de dag van het oordeel zullen merken, dat God daarmee rekening zal houden.
Deze mensen gaan niet verloren. Zij worden niet naar de hel verwezen. Zij zullen delen in de eeuwige heerlijkheid van Gods kinderen. God is dus absoluut rechtvaardig. Hij zal hen, die nooit van de Here Jezus gehoord hebben en de Here Jezus dus niet als Redder konden aanvaarden, zeker niet zonder meer allemaal naar de hel zenden. Hij zal hun leven bekijken en rechtvaardig over hen oordelen.
God is absoluut rechtvaardig. Het grote offer, dat Zijn Zoon, de Here Jezus gebracht heeft, zal God zeker niet beschouwen als een minder belangrijk gebeuren, waarbij de mens de vrijheid heeft, dit te aanvaarden of te verwerpen en toch voor eeuwig behouden is. Neen, God zal hen, die bewust de Here Jezus afgewezen hebben, niet onschuldig houden. Hij zal hen zeker oordelen.
Als God dus rechtvaardig is in Zijn oordeel over heidenen die nooit van Hem gehoord hebben, zal Hij ook rechtvaardig zijn voor u, die wel van Hem gehoord hebt. Als u Hem afwijst, zal Hij u daarop oordelen.
Mag ik je vragen, of je je nog eens wilt afvragen, of je achter je mening blijft staan, of dat je je mening wilt herzien?